Oh Glanerbrug!
“De wandelaar”
Toen ik jaren geleden op een herfstachtige avond langs zijn huis aan de rand van ons dorp reed, zag ik dat er een lichtje brandde. Een schemerlamp wierp wat spaarzaam licht naar buiten. Het leek alsof het huis zijn bewoner een onthaal wilde bieden. Misschien was het een laatste groet van het huis aan die trouwe bewoner die nooit meer in zijn huis zal terugkeren. De werkelijkheid is wat minder prozaïsch: een van de nabestaanden zal de lamp op een tijdschakelaar hebben aangesloten, zodat het leek alsof het huis bewoond werd. Je weet immers maar nooit, vandaag de dag.
De bewoner van dat huis mis ik. Ik mis de eenzame wandelaar die vanuit de aloude Beekhoek zijn tochten naar het dorp maakte. Die onderweg altijd een hand opstak bij wijze van groet. Die de buurt waarin hij was opgegroeid, kende en vertrouwde. Die van het gezelschap van de vele vrienden en bekenden kon genieten. Hij, wiens leven voor een belangrijk deel werd bepaald door werken. Door hard werken. Herman was een loyale werknemer die zijn beste krachten aan het werk wijdde. Maar zijn horizon reikte verder, want ook in het verenigingsleven stond hij zijn mannetje. En hij was er eentje van het slag voor wie al dat vrijwilligerswerk niet vrijblijvend was. Daarvoor was hij een veel te plichtsgetrouwe kerel. En alsof dat allemaal niet genoeg was, stond hij ook in de buurt bekend als een kerel waar je van op aan kon. Een “noaber” zoals je ze in de Beek-hoek nog aantreft. Een soort mens dat helaas aan het uitsterven is. Het soort dat zonder veel ophef het werk doet en voor wie een belofte heilig is. Zulk soort mensen.
Niet lang na zijn vervroegde pensionering kreeg hij het bericht dat zijn tijd beperkt kon zijn. Diverse behandelingen konden het bestaan enkel nog rekken. Niet meer redden. Op een mooie zaterdagmiddag zat hij voor het laatst bij de buren achter het huis te genieten van een kop koffie. Zoals hij dat al jarenlang had gedaan. Niet lang na dat kopje koffie overleed hij. Het huis aan de rand van ons dorp kwam leeg te staan. Zijn huis. Het ouderlijk huis waar hij zijn hele leven had doorgebracht. In de buurt waar hij iedereen kende en iedereen hem kende en waardeerde.
Het welkomstlicht scheen voor hem ergens anders en dat licht heeft hij gevolgd.