Hij deed meer dan fietsen maken.
Gerhard Kaalverink sr, we kennen hem als opvliegend, direct reagerend op zaken die hij onrechtvaardig vond. Maar … Hij had ook andere kanten. In de Eerste Wereldoorlog werd hij opgeroepen voor militaire dienst en ingedeeld bij het 23e Regiment Infanterie. Dat was niet mis. Deze groep bestond uit moeilijke jongens, maar trouw aan volk en vaderland (anders gezegd trouw aan de koningin). Gerhard beschrijft dit legeronderdeel als volgt:
Ongezeggeljke mensen, die niet op tijd terugkwamen van verlof, die om de een of andere reden hun commandant niet bevielen.
Het was evenwel een groep die kon ingrijpen als de orde hersteld moest worden. Gerhard zegt er zelf over:
Die groep was het uitschot van het leger, dat soepje stuurde de regering naar Rotterdam, dat waren de mannen waar Troelstra bleek en stil van werd.
Gerhard had een opleiding tot smid gehad. Zulke jongens konden ze in het leger goed gebruiken; de cavalerie was immers in die tijd een belangrijke afdeling van het leger.
Tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog was Gerhard lid van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm.
Dit corps was al opgericht in de tijd van Napoleon en gaf ondersteuning aan het leger. De bezettende macht hief in 1940 de BVL op. In 1943 riepen de Duitsers ook een Landstorm in het leven, die had te maken met de Waffen SS. Het gebruik van het woord Landstorm kan hierdoor gemakkelijk verwarring oproepen.
Ondernemend was hij ook. In Glanerbrug bouwde hij een fietsenzaak op. Hij ging met zijn tijd mee en haalde zijn rijbewijs, kocht een taxi, bemachtigde de nodige papieren en zorgde voor taxivervoer. Wist ook het nodige van auto’s af en ging over op reparatie ervan. Was handig en maakte zelf gereedschap als het nodig was. Zo was er een bepaald merk auto waarvan de knalpijp vrijwel onbereikbaar was. Reparatie van zo’n knalpijp zorgde voor heel wat krassen en schrammen aan hand en pols. Gerhard nam een schroevendraaier en een ijzeren stang van een meter, laste die aan elkaar en wist voortaan met schone handen knalpijpen te repareren.
En hij durfde. Als taxichauffeur haalde en bracht hij mensen naar Duitsland. Rond 1937 begon hij Joden de grens over te brengen. De grens naar Nederland werd gesloten voor Joden. Gerhard ging door met Joden over de grens te helpen. Hij maakte het mee dat Nederlandse douaniers weigerden Joden door te laten. Voor Gerhard geen probleem: hij zette de vluchtelingen af vlak bij de grens in de Beekhoek niet ver van het Olafklooster en wees ze de weg om de grens over te komen, reed terug naar de offiiële grensovergang en pikte daarna de “illegalen” op Nederlands gebied weer op. Hij moet honderden mensen zo uit handen van Hitler gered hebben. Dat kostte hem op een gegeven ogenblik wel zijn vrijheid. Hij werd “betrapt” in Duitsland, hij vervoerde de jood Hans Salomon en kwam in Lengerich in de bak. Viereneenhalve maand heeft hij er gevangen gezeten.
Gerhard kreeg toen hij weer vrij was een verbod van de Nederlandse overheid aanwezig te zijn in het “bewakingsgebied”. Dat moet een strook langs de grens geweest zijn die streng gecontroleerd werd. In de Tweede Wereldoorlog had Gerhard twee onderduikers in huis. Een ervan kwam na de oorlog af en toe nog langs; hij had de “moffentijd” overleefd.
Toen de Duitsers allerlei spullen in beslag gingen nemen, werd de taxi gedemonteerd: de banden verdwenen op een zolder aan de Schoolstraat; om precies te zijn bij Waleczek. Daar lagen ze veilig. Joep Waleczek was van oorsprong Duitser. Hij werd op een gegeven ogenblik opgeroepen en moest zich melden bij het Duitse leger. De familie werd bij razzia’s ontzien. De carrosserie van de taxi verdween onder het hout bij het timmerbedrijf Gosselt bij de spoorwegovergang in de Kerkstraat. Bij de grote razzia in oktober 1944 werd Gerhard Kaalverink ook opgepakt. Hij kwam in Goch terecht. Vluchtte en liep de 80 km terug. Op de verjaardag van Gerhard jr (7 december) liep Gerhard sr totaal onverwacht zijn huis weer binnen.
Na de bevrijding ontstond er nogal eens wrevel bij Kaalverink over het gedrag van de overheid. Dat leverde enkele boze brieven op waaruit blijkt dat hij zich tekortgedaan voelde. De gemeente weigerde bv hem toestemming te geven zijn taxibedrijf weer op te starten en uit te breiden terwijl Grote Veltman zonder problemen wel toestemming kreeg. In de oorlogsjaren had dit laatste taxibedrijf regelmatig op Duitsland gereden voor de vijand. Door de hulp van Prins Bernhard in te roepen werd de gevraagde toestemming toch nog verleend.
De gevangenisstraf die hij in Lengerich uitgezeten had, hoorde een uitkering op te leveren, zoals een verdrag met Duitsland bepaalde, maar aan Kaalverink werd die geweigerd.
Ook met de gemeente waren er problemen over de bouw van de garage naast Harm de Leeuw.
De brieven die Gerhard Kaalverink schreef aan prins Bernhard en het Enschedese stadsbestuur leveren ons nu een aardig zicht op een aspect op, waarover we tot nu toe niet veel gehoord hadden: hulp aan vervolgden en onderduikers. De fietsenmaker en taxichauffeur Kaalverink heeft heel wat aangedurfd en gewaagd in de oorlogsjaren en door deze houding honderden opgejaagde mensen verder geholpen.
In een brief vermeldt hij nog dat hij acht jaar voor de ondergrondse gewerkt heeft. Hij deed het op zijn eigen wijze: alleen, hij was geen lid van een bepaalde groep of eenheid.