Een bitter lot

De tragische geschiedenis van de Glanerbrugse Joden stemt ook na 70 jaar nog tot nadenken. Tegenover de wreedheid van de nazi’s staat de moed en opoffering van degenen die een gastvrij onderdak boden aan de Joodse landgenoten.
Kan iemand van de 10 Joodse inwoners van Glanerbrug ook maar in de verste verte bevroeden wat de gevolgen voor hen en hun dierbaren zullen zijn, als in 1933 de nazi’s in Duitsland aan de macht komen? Heeft het gezin van die eenvoudige en bescheiden slager Leman uit de Veldstraat enig idee welk duister lot hen te wachten staat? Weet die kleine, stevig gebouwde weduwe Rosa de Swaan-Frankenhuis aan de Rijksweg dat ze haar laatste levensdagen in angst en spanning zal gaan doorbrengen? En beseft die Joodse moeder met haar 4 kinderen vlak bij de grens dat ruim 10 jaar later haar beide ouders, een broer en een zus ten prooi zullen vallen aan de rassenwaanzin van de nazi’s?
Dat diezelfde nazi’s en hun voorman Adolf Hitler de Joden de schuld geven van alle ellende die Duitsland heeft getroffen, is ook in 1933 al bekend. Maar tegelijk gaan velen er van uit dat nazi- Duitsland de Joden nodig heeft om het land op te bouwen en dat het wel bij anti-Joodse praatjes zal blijven. Al spoedig nadat ze aan de macht zijn gekomen, beginnen de nazi’s evenwel hun praatjes in daden om te zetten. In 1933 worden Joodse ambtenaren ontslagen en worden boeken van Joodse schrijvers verbrand. In 1935 worden de Neurenbergse rassenwetten van kracht waarin o.a. huwelijken tussen Joden en niet-Joden worden verboden en in november 1938 barst de Kristallnacht los. Overal in Duitsland worden in die nacht van 9 op 10 november synagoges vernield, worden winkelruiten van Joodse ondernemers ingegegooid en worden Joden opgepakt, mishandeld en gedood. Ook in het grensgebied met Nederland. Siny van Dijk-Broekhuis herinnert zich dat haar moeder terugkomt van een boodschap uit Gronau. Ze is daar paardenvlees wezen kopen en ziet in Gronau op veel plaatsen glas op straat liggen. Bij slager Van Engel aan de Adolf Hitlerstrasse (na 1945 de Neustrasse) is geen ruit meer heel en zijn zelfs de sponningen nog beschadigd. Het is duidelijk: de Joden zijn rechteloos geworden. Zij die dit kunnen, ontvluchten Duitsland en nemen hun verhalen en angsten mee. Vaak worden de vluchtelingen bij hun ontsnapping bijgestaan door Glanerbruggers die de weg door het grensgebied goed kennen. Velen komen berooid in ons land aan en worden dan zoveel mogelijk financieel ondersteund door de Joodse gemeenschap.

Voormalige Synagoge Gronau – Epe

Vooralsnog is Nederland een veilig oord en ongestoord leven de Joodse inwoners van Glanerbrug hun leven. Ze zijn druk met de zorg om het dagelijkse bestaan, omdat de economie in ons land nog lang niet is hersteld na de crisis van begin jaren ’30. Als op 10 mei 1940 de Duitsers ons land binnenvallen, vlucht een aantal Joodse inwoners van ons land naar het buitenland. Sommigen verkiezen zelfmoord boven angst en onzekerheid onder Duitse heerschappij. De Glanerbrugse Joden wachten gespannen af. In het prille begin van de bezetting lijkt het –ook voor de Joodse medeburgers- nog mee te vallen. Van vervolging is geen sprake en ook worden er geen Joden opgepakt. Nog niet. Maar al in oktober 1940 worden de eerste anti-Joodse maatregelen afgekondigd: Joden worden geweerd uit overheidsfuncties. In maart 1941 worden alle Joodse bedrijven onder toezicht van een “Verwalter”gesteld en in augustus moeten de Joodse inwoners al hun bezittingen opgeven aan de Duitse LIRO-bank. In september 1941 mogen Joodse kinderen niet meer naar hun vertrouwde school, maar worden ze verwacht op een school waar enkel nog Joodse medeleerlingen zitten en krijgen ze les van Joodse leraren. Later die maand verschijnen in parken, cafés, restaurants, bibliotheken en tal van andere openbare gelegenheden de gehate bordjes “Verboden voor Joden”.

Het is duidelijk; de Joodse medebewoners worden zoveel mogelijk gescheiden van de niet-Joodse Nederlanders. Tot het oppakken van Joden op grote schaal is het nog niet gekomen, maar als op 13 september 1941 bij Enschede voor de tweede keer een kabel van de Duitse Wehrmacht wordt doorgesneden, is de maat voor de bezetter vol. Bij wijze van repressaille worden 71 Enschedeërs opgepakt, waaronder 69 Joodse medebewoners. Twee dagen later al worden 106 Joodse mannen op transport gesteld naar het beruchte kamp Mauthausen in Oostenrijk. Niet lang nadat de mannen zijn afgevoerd, krijgen de familieleden van de gedeporteerden een brief thuis waarin hen het overlijden van hun dierbare wordt meegedeeld. Deze overlijdensberichten zorgen ervoor dat de Joodse gemeenschap van Enschede al in een vroeg stadium beseft dat deportatie gelijk staat aan de dood. De voorzitter van de Joodse Raad in Enschede, Sig Menko, is een daadkrachtige man. Hij geeft aan al zijn geloofsgenoten het dringende advies om onder te duiken en zamelt daarvoor bij vrienden en bekenden geld in. Vooral dankzij de verzetsgroep van de Enschedese dominee Overduin lukt het om vele Enschedese Joden (naar schatting 40-50%) daadwerkelijk te laten onderduiken en hen zo de bezetting te laten overleven.
De Glanerbrugse Joden duiken evenwel niet onder. De Joodse vrouw met haar vier kinderen hoeft geen angst te hebben: door haar huwelijk met een christelijke man is ze gevrijwaard van vervolging. Zij zullen de bezettingsjaren overleven. De andere 5 Joden in Glanerbrug wachten af. Mogelijk weten ze niemand die hen kan herbergen. Misschien durven ze niet uit angst voor repressailles. We weten het niet. Het zal voor hen alle vijf noodlottige gevolgen hebben.

Een doodgewoon gezin uit de Veldstraat

David Leman
Diny Leman

Aan de Veldstraat op nummer 34 woont het gezin Leman. David (geb. op 10 april 1900) en Karstina(geb. op 3 juni 1901) zijn geboren in Gramsbergen en wonen er na hun huwelijk aanvankelijk ook. Daar wordt op 12 maart 1924 dochter Sara geboren. Een maand na de geboorte van Sara verhuist het jonge gezin naar Glanerbrug. Aan de Veldstraat begint David een slagerij en zijn vrouw helpt hem hierbij. Op 30 september 1926 wordt zoon Lootje geboren. Het gezin leidt een onopvallend bestaan en gaat op in de Glanerbrugse gemeenschap. Siny Kwant-Hardick herinnert zich Lootje(of Loetje zoals hij ook wordt genoemd), die bij haar op school zit, als een opgewekte jongen die vanwege een lichte handicap wat moeilijker loopt. Op een dag komt Lootje vol trots met een nieuwe fiets naar school. Die heeft hij vanwege zijn bar mitswa gekregen, aldus Siny Kwant-Hardick. De jaren op de G1–school aan de Rijksweg sluit Lootje in 1941 af met een fraai getuigschrift.

Liepman Leman
Getuigschrift van Liepman Leman

Geduren de de bezetting wordt het leven voor de Lemans ook moeilijker. Ze krijgen net als alle Joodse inwoners van ons land te maken met allerlei discriminerende bepalingen. In hun persoonsbewijs wordt vanaf medio 1941 een vette hoofdletter J afgedrukt en vanaf 3 mei 1942 moeten ze ook de Davidster duidelijk zichtbaar dragen. De stigmatisering is compleet en het net rondom de Joodse inwoners van ons land is hiermee gesloten. De deportaties met als uiteindelijke doel de moord in de concentratiekampen kunnen beginnen.
Betsie Vaneker-Muller herinnert zich dat de Lemans boodschappen halen in de winkel aan de Rijksweg, nog tot vlak voordat ze worden “opgehaald” . De gezinsleden maken in die periode een bange (“angstig, heel angstig”, aldus Betsie) en bedrukte indruk. Alsof er een schaduw over hen is neergedaald. En die stemming is verklaarbaar. David Leman wordt in de zomer van 1942 opgeroepen voor een medische keuring, zodat hij in Drenthe tewerk gesteld kan worden. Hij wordt goedgekeurd en hij krijgt het bevel om zich op 27 augustus 1942 te melden in kamp Westerbork. David neemt afscheid van zijn vrouw en kinderen en verlaat Glanerbrug. Hij zal de Veldstraat en Glanerbrug nooit terug zien. In de nacht van 2 op 3 oktober wordt de rest van het gezin Leman opgehaald en overgebracht naar Westerbork.

De trein in kamp Westerbork
Toegangspoort Auschwitz

Het verblijf in Drenthe duurt ruim 4 maanden. Op dinsdag 16 februari 1943 vertrekt een trein met daarin 1108 mannen, vrouwen en kinderen (waaronder 298 inwoners van Enschede) naar Auschwitz. Het gezin Leman hoort bij deze groep reizigers. Het is een kille en bewolkte dag als de trein Westerbork verlaat en begint aan een lange en koude reis naar het zuiden van Polen. Wat de reizigers moeten doorstaan tijdens die verschrikkelijke reis, gaat ieders voorstellingsvermogen te boven. Na drie dagen stopt de trein op het station van Auschwitz. De wagondeuren worden geopend. Honden blaffen. “Raus, raus!”, schreeuwen SS-ers op het perron. Het eindstation is bereikt. Op vrijdag 19 februari 1943 worden de vier leden van het Glanerbrugse gezin Leman in Auschwitz vermoord.

Rosa de Swaan-Frankenhuis
Roland, de grote Sint Bernard van kolenboer Nijhuis, hier met twee zoons van Nijhuis Johan(links) en Jan.

Eindstation Sobibor
Rosa de Swaan-Frankenhuis is op 17 mei 1879 te Lonneker geboren. In 1912 trouwt ze met Willem de Swaan, maar het huwelijk is helaas geen lang leven beschoren, want al in 1917 overlijdt Willem. Rosa staat er alleen voor en verdient haar inkomen met haar slagerij aan de Rijksweg. Ze heeft, zoals zovelen in Glanerbrug, ook regelmatig kostgangers in huis waardoor ze wat extra inkomsten verdient. Mensen die haar hebben gekend omschrijven haar als een vriendelijke en hartelijke vrouw. Kolenboer/slijter Johan Nijhuis herinnert zich Rosa heel goed om een bijzondere reden: “Wij hadden vroeger thuis een grote Sint Bernardshond, Roland. Iedere morgen slofte Roland van ons huis helemaal naar het eind van de Rijksweg. Daar stak hij dan de straat over en hij kreeg bij Rosa een lekker stukje vlees. Daarna slofte het beest weer terug naar huis. Mijn vader ging op het eind van de week altijd naar Rosa om af te rekenen.”

Rosa wordt gaandeweg de bezetting gedwongen om huis en haard in Glanerbrug op te geven en ze trekt in bij een familielid in Enschede. Van hieruit wordt ze overgebracht naar Westerbork en op dinsdag 11 mei moet ze samen met 1445 anderen op transport naar het oosten. Drie dagen later is de trein in het vernietigingskamp Sobibor in het uiterste oosten van Polen aangekomen.
Sobibor is een puur vernietigingskamp waar zoveel mogelijk mensen zo snel mogelijk vermoord moeten worden. Geen uitgebreide fabriekscomplexen bij Sobibor. Geen afmattende arbeid in groeves of bossen. Alleen de dood. Direct na aankomst in het kamp worden vrijwel alle Joden van een transport direct naar de gaskamers gedreven. Alleen zij die voor de instandhouding van het kamp nodig zijn, blijven voorlopig gespaard. Tot die categorie hoort Rosa de Swaan-Frankenhuis niet en op vrijdag 14 mei, drie dagen voor haar 64e verjaardag, vindt zij in een gaskamer van Sobibor haar levenseinde.

 

Moed en vertrouwen.
Het trieste lot van de Lehmans en van Rosa de Swaan-Frankenhuis zou het lot worden van alle Nederlandse Joden inclusief die van Enschede. Maar gelukkig zijn daar op het juiste moment moed en vertrouwen. De moed van Sig Menko om tegen de wens van andere Joodse Raden in zijn mensen over te halen om onder te duiken. De moed ook van de verzetsgroep rond dominee Overduin en van andere verzetsgroepen om voor die Enschedese Joden voldoende onderduikplekken te vinden. En uiteraard de moed van de gastgezinnen die met gevaar voor eigen leven aan Joodse medeburgers een veilig onderdak bieden.
Van de andere kant is er het vertrouwen bij de Joodse onderduikers. Het vertrouwen in hun redders en in hun gastgezinnen. Vertrouwen dat zij hen door deze afschuwelijke periode heen zullen helpen. En vertrouwen in een goede afloop. Dit vertrouwen moet ook de moed hebben gegeven om door te zetten. Om vol te houden door alle angsten heen. Deze moed en dit vertrouwen zorgen er voor dat van de Enschedese Joden een relatief groot deel aan de vernietiging kan ontsnappen. Enkele Joden vinden onderdak bij Glanerbruggers. Niet van alle Joodse onderduikers en hun helpers is het verhaal bij ons bekend. Helaas. Evenmin is bekend hoeveel Joodse onderduikers in totaal een veilig onderdak in Glanerbrug vinden.

Twee Joden en een Duitse officier onder één dak.

Dirk en Rieks Krol

Aan de Schipholtstraat nummer 36 staat de kleine huurwoning van de familie Krol. Het gezin bestaat naast vader Dirk en moeder Rieks dan ook nog uit zoontje Klaas, die in 1941 is geboren. In de loop van de bezetting biedt het gezin onderdak aan het echtpaar Efraïm(geb.13-11-1878) en Johanna(geb. 01-09-1885) de Leeuw uit Enschede. Tante Jo en oom Jan, zoals de onderduikers worden genoemd, komen uit hun schuilplek als de kust veilig is en komen dan “op visite”. Zoon Klaas Krol herinnert zich wel dat tante Jo en oom Jan regelmatig “op visite” kwamen, maar dat ze weer naar huis gingen, herinnert hij zich niet. In een piepklein vertrek schuilen Efraïm en Johanna en wachten daar betere tijden af. Gelukkig hoeft het gezin Krol door de onderduikers geen gebrek te lijden. Het verzet zorgt voor extra bonkaarten. Bovendien krijgt moeder Krol (die door een nichtje als “iemand met een heel groot hart” wordt omschreven) regelmatig wat extra voedsel toegestopt door boeren in het Aamsveen in ruil voor de door haarzelf gemaakte petten. Bloedstollend spannend wordt de situatie als een Duitse officier bij Krol wordt ingekwartierd. Herr Offizier blijft gelukkig maar één nacht en zijn vertrek is in de herinnering blijven hangen omdat de beste man van de trap valt en onderaan de trap op zijn achterste terecht komt. Gelukkig kan de ongelukkige zelf hard lachen om dit voorval en blijft deze logeerpartij zonder gevolgen voor de Joodse gasten. Vader Krol wordt in Duitsland aan het werk gezet en tijdens zijn afwezigheid worden alle spanningen Rieks op een gegeven moment te veel. In de stromende regen zet ze kleine Klaas achterop haar fiets en trapt een flink eind weg. Dat die spanningen in die kleine woning groot zijn, is op zich al begrijpelijk, maar als op donderdag 12 oktober 1944 nieuwe overburen –Duitse Fallschirmjäger- de Groen van Prinstererschool in beslag nemen nemen de spanningen nog meer toe. Zoontje Klaas kan het overigens aardig vinden met die nieuwe overburen die veel plezier hebben om dat kleine mannetje dat op straat Duitse liedjes loopt te zingen. Als beloning voor zijn zangkunsten krijgt Klaas regelmatig wat extra’s toegestopt waarvan ook de onderduikers weer kunnen profiteren. De soldaten gedragen zich netjes. Rieks gaat een keer naar de overkant om een geleende bezem terug te vragen. De soldaat die de bezem heeft geleend, krijgt een fikse uitbrander van zijn superieur die hem toevoegt: “Wir sind hier nicht in Russland!” Waarna de bezem onder diverse verontschuldigingen wordt teruggegeven.Gelukkig overleven zowel Efraïm en Johanna alsook de familie Krol de oorlog en kunnen ze op 1 april 1945 de bevrijders begroeten. Helaas is de vreugde bij Efraïm en Johanna van korte duur. Zij moeten vernemen dat tijdens de bezetting hun beide zoons, Edmund en Marcus, en hun enige dochter Dorothea door de nazi’s zijn vermoord. Edmund en Marcus sterven in 1942 in Mauthausen en Dorothea in 1943 in Auschwitz. In dat laatste kamp wordt ook de vrouw van Edmund vermoord. Bevrijding met een hele bittere nasmaak, dus. Efraïm de Leeuw sterft in 1951 op 72-jarige leeftijd en Johanna overlijdt 19 jaar later op 85-jarige leeftijd.

Publiek geheim

Karel en Recha Baruch tijdens hun verloving in 1933

Aan de Bultsweg bieden de Reininks onderdak aan het echtpaar Karel en Recha Baruch uit Enschede. De Baruchs zijn afkomstig uit Kommern in de Eifel te Duitsland waar ze een slagerij hebben. Al vrij snel na de machtsovername door de nazi’s in 1933 krijgen zij te maken met pesterijen. Zo wordt Karel door de SS beticht van de verkoop van vlees met maden erin. Hij wil de “echte” Duitsers vergiftigen met bedorven vlees, zo luidt de beschuldiging. De sfeer in Duitsland wordt grimmiger voor de Joden en bereikt een voorlopig kookpunt tijdens en na de Kristallnacht van 1938. Ook bij de Baruchs worden de winkelruiten ingegooid en niet lang hierna neemt het echtpaar het besluit om naar Nederland uit te wijken. Ze komen in Enschede aan de Billitonstraat 8 terecht, waar Karel een textielhandel begint. Vrij spoedig hierna komen ook hun ouders, Hermann en Ida Reiss, vanuit Duitsland naar Nederland en trekken in bij het jonge echtpaar aan de Billitonstraat. Als de Duitsers Nederland binnenvallen, wordt het viertal aanvankelijk ongemoeid gelaten. Maar vrij snel na de eerste deportaties besluiten de Baruchs om onder te duiken. Ze komen via politieagent Hanstede in Glanerbrug bij de familie Reinink aan de Bultsweg terecht. Hermann en Ida Reiss zijn aan de Billitonstraat achtergebleven in de verwachting dat de bezetter zulke oude mensen wel met rust zal laten. Die verwachting blijkt al snel ijdel te zijn. Hermann en Ida worden opgepakt en via Westerbork naar Sobibor afgevoerd waar ze op 23 juli 1943 worden vermoord.

Hermann en Ida Reiss in 1942

Karel en Recha zullen uiteindelijk zo’n 2 ½ jaar bij de Reininks ondergedoken zitten. Letterlijk wel te verstaan, want ze zitten in een ruimte onder de kamervloer. Via een luik komen ze, als de kust veilig is, in de kamer terecht. Zo komen de Baruchs ook eens tevoorschijn als er onverwacht wel bezoek komt. De Reininks hebben een van hun zoons met zijn kind op bezoek en de kleine roept, als hij de onderduikers ziet, luidkeels: “Wat woont hier toch een klein oompje in huis!” Niet alleen dit kind ziet de twee onderduikers, maar er zijn er meer die getuige zijn geweest van deze onderduik. Velen in de Bultsweg hebben weet van het feit dat er in hun straat Joden verborgen zitten, maar er is niemand het in zijn hoofd haalt om de Duitsers hierover in te lichten. Marietje Olde Hartman vertelt dat deze onderduik in de Bultsweg een “publiek geheim” is en dat zelfs “foute” Glanerbruggers het moeten hebben geweten. Buurman Auke Bruinenberg weet te vertellen dat hij Karel Baruch wel eens heeft zien helpen bij het melken. Theo Kamphuis herinnert zich nog goed dat hij regelmatig aardappelschillen voor de varkens naar Reinink moet brengen en dat hij daar dan 1 of 2 centen voor krijgt. Wat wel opvalt, aldus Theo, is dat vrouw Reinink de deur meestal niet ver opendoet en ook dat de gordijnen overdag wel erg vaak dicht zitten. In 1944 wordt de lagere school aan de Bultsweg gevorderd door Duitse soldaten, waardoor de situatie er voor de Reininks en hun gasten niet beter op wordt. Gelukkig kent ook dit verhaal een happy end en kunnen de Reininks en de Baruchs op de avond van de 1e april 1945 gezamenlijk de eerste tanks van de geallieerden begroeten.
De moed van een doodgewoon gezin.
Aan de Ekersdijk op nummer 111, een kleine tussenwoning, woont het echtpaar Geertje en Reindert Munneke met zoon Willem die in 1942 geboren is. In dit huis zit het echtpaar Cats ondergedoken. Abraham Cats (geb. 17-05-1878) is binnen de Joodse gemeenschap een man van aanzien. Hij is eigenaar/directeur van confectiefabriek “Twenthe” in Enschede en het is dan ook niet verwonderlijk dat Sig Menko ook bij hem aanklopt voor financiële steun om de onderduik te kunnen bekostigen. Abraham Cats zit op het eind van de oorlog met zijn vrouw Billa(geb. 27-05-1883) dag en nacht verborgen op een van de twee slaapkamertjes aan de Ekersdijk. De andere slaapkamer is voor Geertje en Reindert, terwijl zoontje Willem op de overloop slaapt. De onderduik is en blijft zo geheim dat zelfs de buren links en rechts helemaal niets vermoeden. Reindert Munneke werkt in de textiel in Duitsland en dat betekent dat Geertje er alleen voor staat.

Geertje Munneke
Reindert Munneke

Alleen in haar zorg voor de kleine Willem en alleen in het verbergen en onderhouden van twee gasten. Gelukkig loopt deze onderduik goed af en kunnen zowel de onderduikers alsook de familie Munneke opgelucht ademhalen als de bevrijders op 1 april 1945 Glanerbrug binnen trekken. Na de oorlog pakt Abraham zijn werk weer op en betrekt het echtpaar Cats hun woning aan de Prinsestraat net naast de synagoge. Maar er is naast vreugde om de bevrijding ook verdriet: twee van de vijf kinderen van het echtpaar Cats hebben de oorlog niet overleefd. Zoon Elias sterft in 1943 in Warschau en dochter Anna in Auschwitz in 1944. Willem Munneke herinnert zich dat er na de oorlog regelmatig bezoekjes worden gebracht aan het echtpaar Cats in Enschede. Bezoekjes aan “ hele gewone en vooral hele vriendelijke mensen”, aldus Willem, die ten slotte weet te vertellen dat in Israel een boom is geplant met daarbij vermeld de namen van Geertje en Reindert Munneke. Als eerbewijs voor de moed van een eenvoudig gezin uit Glanerbrug dat er voor gezorgd heeft dat twee mensen gespaard zijn gebleven voor de razernij van een wreed regime.

Johan en Riek Kamphuis met zoontje Joop in 1943


Hoop voor de toekomst.

Johan en Riek met zoontje Joop in 1943.
Een heel bijzonder onderduikverhaal komt uit de Bentstraat. In die straat op nummer 20 wonen Johan en Riek Kamphuis met hun zoontje Joop, die in 1942 is geboren. Joop wordt nog door de moeder zelf gevoed en de kwaliteit van de voeding is blijkbaar zo goed dat Kamphuis junior flink groeit. Dokter Schutter, die het goed kan vinden met de familie, heeft zoveel vertrouwen in de moedermelk van mevrouw Kamphuis dat hij in het diepste geheim een Joods jongetje op Bentstraat 20 achterlaat en aan het echtpaar vraagt om goed voor de kleine Titus te zorgen. Omdat geen enkele Joodse vader of moeder een kind zou vernoemen naar degene die verantwoordelijk is voor de vernietiging van de tempel in 69 na Christus, is Titus dus een schuilnaam voor de kleine onderduiker. Uiteraard wordt de werkelijke naam van de kleine en ook die van zijn ouders niet bekend gemaakt. Dergelijke kennis kan alleen maar gevaar opleveren. Een nicht die het gezin in die jaren wel eens bezoekt, herinnert zich de kleine Titus als een “heel lief en rustig jongetje”.Moeder Kamphuis voedt de kleine als ware het haar eigen en beide kinderen groeien voorspoedig. In de loop der tijd wordt het kind naar een nieuw onderduikadres gebracht. Deze kleine Joodse medeburger overleeft de oorlog dankzij de inspanningen van het gezin Kamphuis en van dokter Schutter. Het is helaas niet bekend wat er van dat Joodse jongetje is geworden.
Tenslotte
Verhalen over gewone Glanerbrugse medebewoners. Gewone mensen die niets anders willen dan gelukkig zijn. Die niets anders willen dan LEVEN. En dat leven is hen door een meedogenloos bewind onmogelijk gemaakt. Ter nagedachtenis aan de familie Lehman en aan Rosa Frankenhuis zijn in 2009 “Stolpersteine” geplaatst op de plaatsen waar zij gewoond hebben. Ieder jaar opnieuw worden tijdens de 4 mei herdenking bloemen gelegd op de plaats van de steentjes. Om de gedachtenis aan onze Joodse medeburgers, die vermoord zijn door een misdadig regime, levend te houden. Vier verhalen over de moed en het vertrouwen. Moed om in onmenselijke tijden mens te blijven. Moed om te blijven geloven in een rechtvaardige toekomst voor alle mensen ongeacht geloof of achtergrond. En het vertrouwen in de goedheid van de mensen en op een goede afloop.
Die moed en dat vertrouwen hebben ook een meedogenloos bewind niet kunnen vernietigen. Dat onder zulke omstandigheden toch menselijkheid wordt getoond moet ook anno 2015 moed geven en vertrouwen in een rechtvaardige toekomst voor alle mensen.