Samen naar Buchenwald, alleen terug naar huis.
Het schokkende verhaal van twee Glanerbrugse broers die ten onrechte opgepakt worden en die zonder een veroordeling naar Buchenwald worden afgevoerd. Daar vindt de jongste van de twee een triest einde en de oudste overleeft de oorlog ternauwernood.
Jan(geb. 19-09-1914) en Johannes (22-06-1921) Post zijn twee doodgewone Glanerbrugse jongens uit een doodgewoon gezin. Jan en Johannes zijn net als alle andere 7 kinderen van Kees en Lammigje Post geboren in Hardenberg, maar de familie woont al een tijdje in Glanerbrug. Jan Post is getrouwd en woont met zijn vrouw Trees en hun twee kinderen aan de Bentstraat op nummer 105 en Johannes woont nog bij zijn ouders aan de Gagelstraat op nummer 22. De twee broers werken in de textiel in Enschede, zoals zovelen in Glanerbrug. Gaandeweg de bezetting is er onvoldoende werk in de Enschedese textiel en dit betekent dat tewerkstelling in Duitsland onvermijdelijk wordt. De jongens hebben nog een keuze: vrijwillig aanmelden bij het Arbeidsbureau en werk aanvaarden in de grensregio zodat je regelmatig naar huis kunt of dit niet doen. Daarmee lopen ze dan wel het gevaar om opgepakt te worden en dan gedwongen aan het werk worden gezet in een plaats ver van huis en haard. De jongens kiezen voor de eerste optie en komen terecht in een textielfabriek in Mesum vlak bij Rheine. Iedere dag reizen ze met de trein op en neer naar hun werk en hebben het –de omstandigheden in aanmerking genomen- niet echt slecht.
De opzichters van de fabriek in Mesum constateren dat er wel erg veel spullen verdwijnen. Geen grote dingen weliswaar, maar al met al genoeg om de Duitsers behoorlijk chagrijnig te maken. De politie wordt ingeschakeld en tijdens een grote controle op 6 september 1943 worden 28 Nederlandse arbeiders apart gezet en meegenomen op verdenking van diefstal. Ook Jan en Johannes Post uit Glanerbrug horen bij de opgepakte arbeiders. Alhoewel niet bewezen kan worden of ze ook daadwerkelijk iets hebben meegenomen, wordt de groep toch overgebracht naar de gevangenis aan de Hindenburgplatz in Münster. Omdat geen bewijs voor diefstal is gevonden, is de verwachting dat ze snel vrijgelaten zullen worden en weer aan het werk kunnen. Maar dat loopt anders af. Heel anders. Tijdens een bombardement wordt de gevangenis te Münster zwaar beschadigd. De GESTAPO brengt de gevangenen over naar het beruchte kamp Buchenwald vlak bij de stad Weimar. Het kamp met de wel heel cynische leus “Jedem das seine” (ieder het zijne) op de poort.
Het leven voor de gevangenen in Buchenwald is barbaars. Ze worden aan het werk gezet in fabrieken bij Buchenwald, maar ook in de bossen of in de steengroeve. Vooral het werk in de rakettenfabriek Dora is berucht vanwege de omstandigheden waaronder gewerkt moet worden. Tal van gevangenen bezwijken als gevolg van mishandeling, door honger, door moord, door ziekte of door uitputting als gevolg van het zware werk. In 1944 is het kamp overvol en lijdt ongeveer 10% van alle gevangenen aan open tbc. Zo ook de dan 23- jarige Johannes Post. Op 3 mei 1944 overlijdt Johannes aan deze ziekte. Ook 4 andere Glanerbruggers- Jan Pleysier, Jacob Achterberg, Jan ter Heide en Hendrik ter Heide- die tegelijk zijn opgepakt met Johannes en Jan Post, overlijden in Buchenwald. Van de ruim 250.000 gevangenen die in Buchenwald vast zitten, sterven er ruim 55.000.
Vader Post in Glanerbrug krijgt bericht dat hij zich dient te melden bij het SD-kantoor te Enschede. Een Duitse officier staat hem te woord. De man wijst op een tas in de hoek van het vertrek en vraagt aan vader Post of die van Johannes is. Als Post dit bevestigt, zegt de officier alleen: “Mitnehmen! Er ist tod!”. Meer niet.
Broer Jan zit nog steeds vast in Buchenwald, wordt bij diverse werkcommando’s ingedeeld en krijgt daardoor niet veel mee van het overlijden van zijn jongere broer. Als in het voorjaar van 1945 de Amerikaanse troepen het kamp naderen, besluiten de Duitsers begin april tot ontruiming. De gevangenen die te zwak zijn, blijven achter in het kamp. De rest gaat op transport naar Flossenburg aan de Tjechische grens. Lopend. Het wordt een dodenmars. Zoals er meer in het ineenstortende 1000-jarige rijk te zien zijn.
Wie niet verder kan wordt ter plekke doodgeschoten. De groep komt niet in Flossenburg aan omdat Amerikaanse troepen dit kamp al hebben bevrijd. In de buurt van Regensburg wordt de groep uitgeputte gevangenen onderschept door de geallieerden. De gezondheidstoestand van Jan Post is door zware ondervoeding, grote zweren en pleuritis slecht. Zo slecht zelfs dat onmiddellijk wordt overgebracht naar een veldhospitaal om op krachten te komen. Van daaruit gaat hij naar een Duits ziekenhuis en dan komt hij in Vaals terecht. Trees is al die tijd onwetend van zijn lot. Pas in september verneemt zij dat Jan nog leeft en dat hij in Vaals wordt verpleegd. Samen met een buurman reist ze in een militaire vrachtwagen naar Zuid-Limburg. Helaas mag ze haar man niet meenemen naar huis; daarvoor is diens gezondheidstoestand nog veel te zwak. Vanuit Vaals wordt Jan Post overgebracht naar het ziekenhuis van Maastricht om verder verpleegd te worden. Een taxibedrijf is bereid om Jan daar op te halen en naar Glanerbrug te vervoeren, maar dat transport kan Trees helaas niet betalen. De buurt zamelt vervolgens geld in zodat het vervoer toch kan plaatsvinden. Zoon Kees van 6 jaar staat op straat en kijkt uit naar de komst van de taxi met daarin zijn vader die hij zo lang niet heeft gezien. Als die dan eindelijk in de Bentstraat aankomt, roept de dolgelukkige jongen uit: “Noe he’k ok weer ’n va!” Maar Jan is bij lange na nog niet hersteld. Iedere dag komt er een zuster om hem te verzorgen en van oktober 1945 tot in 1948 slaapt hij in een barakje van het Bruggerbosch dat achter het huis is geplaatst. Pas in de loop van 1948 is Jan Post uit de Bentstraat in Glanerbrug zover hersteld dat hij weer voorzichtig aan het werk kan. Hij kan het navertellen, maar zal de verschrikkingen van Buchenwald en van de dodenmars zijn leven lang met zich mee dragen.