Razzia deel 2

Op Eerste Kerstdag word ik met een blij maar ook verlaten gevoel wakker. Het is nog maar halfvier en er zijn al mensen op die naar de vroegmis willen. Ik kruip nog eens lekker diep onder de dekens en denk aan thuis: Hoe zou het met hen zijn? Nu besef je pas wat je mist als je niet bij hen bent. We krijgen vandaag een extra portie eten. Bouwe is weer op “schooiers pad” geweest en heeft een zak aardappelen, een stuk spek en een aantal worsten buit gemaakt en samen met boerenkool zal ons dit wel lekker smaken. Van de worsten zijn er al twee gestolen. Dat zijn nu Hollanders onder elkaar en dan ook nog wel uit Glanerbrug! Tegen de middag komt onze Lagercommandant Luute met een pak sigaretten onder de arm binnen en deze worden verdeeld. Voordat we beginnen met eten, moet Luute nog bij de moeder van het weeshuis komen. Hij komt terug met een kerstboom en vertelt dat we vanmiddag weer een extra versnapering krijgen en dat de kinderen kerstliederen komen zingen, het feest zal om 5 uur beginnen.
We eten aan een keurig gedekte tafel met de kerstboom in het midden. Het is heerlijk. Na het eten ga ik samen met mijn broer naar de kerk hier in de buurt en als we terugkomen, is er al een gezellige feeststemming. De schoteltjes met versnaperingen staan klaar. De kinderen komen binnen, de lichten gaan uit en de kaarsjes worden ontstoken De kinderen zingen een aantal liederen, het is prachtig. Vanuit mijn plaats zie ik dat bij vele mannen van ons tranen in hen de ogen blinken, ze denken aan thuis en aan hun kinderen. Ik moet ook weer aan thuis denken: aan moeder en aan mijn vriendin en dan besef je pas wat je hier mist. De kinderen zingen nog een aantal liederen en dan krijgen we een aantal spelletjes uitgedeeld waaronder een dam- en schaakbord, tafeltennis en nog vele andere spelen. Andries Dikken dankt uit naam van ons allen en stelt voor om bij terugkomst in Glanerbrug een collecte voor het weeshuis te houden. We stemmen hier allemaal mee in. Het Kerstfeest gaat verder, de stemming begint er behoorlijk in te komen. We houden een wedstrijd in zang en voordrachten. Eerst gaan we met de pet rond voor prijzen en dan begint de wedstrijd. Ook mijn zwager Bouwe zingt een lied, een soort liefdeslied. Zijn mond gaat open tot achter de oren en als hij hoog zingt gaat zijn borstkast naar voren en gaat hij erbij op z’n tenen staan. We gieren allemaal van het lachen en hij kan zelf z’n lachen ook bijna niet meer houden. Als er één van ons naar de kerstboom grijpt omdat hij bang is dat deze van ontroering om zal vallen, krijgt Bouwe het te kwaad en kan niet meer verder zingen. Daarna zing ik zelf ook nog een lied, een loflied voor de moeder van het weeshuis getiteld “Kerstmis van een arme bedelknaap”  Ik doe dit voor haar omdat ze zo goed voor ons en de kinderen zorgt. Zij is echt een “Engel op aarde”. Dan worden de prijzen uitgereikt en komt er een einde aan de Eerste Kerstdag.
De Tweede Kerstdag verloopt rustig, we hoeven ook vandaag niet te werken. De kraan is bevroren zodat we ons niet kunnen wassen. Mijn broer is ziek geworden. Hij moet erg hoesten, z’n rug en borst doen pijn en hij blijft vandaag in bed. We eten de restjes van gisteren. Na het eten komt er een S.A.-bewaker met de mededeling dat onze Lager commandant zich morgenvroeg moet melden op het kantoor.
Er wordt druk gespeculeerd, er zijn er die denken dat we naar Epe teruggaan en anderen denken dat we verder Duitsland in gaan. Om tien uur komt Luute terug met de mededeling dat we puin moeten gaan ruimen in de stad Moers. Wanneer we daar aankomen, zien we pas goed wat de bombardementen van de laatste dagen hebben aangericht: alles ligt in puin! We moeten een zwaar gebombardeerd hotel ontruimen. Etenswaren, glaswerk, sierraden enz. komen tevoorschijn van onder het puin. Er wordt ons uitdrukkelijk gezegd dat we niets mogen meenemen. Nadat we het karwei hebben geklaard, krijgen we van de eigenaar nog wat overgebleven etenswaar mee en dat kunnen we goed gebruiken.
Terug in het Lager horen we dat er binnenkort een auto uit Nederland komt met post en andere zaken en dat dan onze brieven mee retour kunnen. Dat is goed nieuws. Na het eten vragen een paar jongens mij of ik met oudejaarsavond een lied wil zingen, want dan krijgen we weer een feest aangeboden van het weeshuis. Ik wil dit wel, maar vertel hun niet van het Lagerlied dat ik daar wil gaan zingen, omdat dit geheim moet blijven. Het lied is klaar en gaat op de melodie van ‘’ Edelweiss’’ dit is een lied dat voor de oorlog veel werd gezongen door Willie Derby.
Vrijdag 29 december. Vandaag is een auto van het Rode Kruis gekomen met brieven en pakjes van het thuisfront. Ik haal direct mijn brieven en pakjes op en lees de brieven. Gelukkig is alles thuis nog goed en dat stemt me zeer tevreden. Ik ben dolblij dat ik eens wat van hen hoor. Ook krijg ik te horen dat ik vanavond in het weeshuis mag eten. In het vervolg mogen er elke avond vier mannen van ons per toerbeurt daar eten. Deze avond ga ik met het gelukkigste gevoel van de wereld slapen.
Zaterdag 30 december. Ik word wakker met het blijde gevoel van gisteren. We gaan weer werken en het is bitterkoud. We komen de grond bijna niet meer in. Als we terug zijn in het Lager, horen we dat één man van het ongeluk met de bom is overleden. Het is de 41-jarige Jan Willem Grondman uit Enschede, hij laat een vrouw met zeven kinderen achter. Vreselijk.
Na het eten ga ik naar het weeshuis om in het geheim het Lagerlied in te studeren. Wanneer ik terugkom in het Lager zijn een paar jongens van ons bij elkaar aan het luizen vangen. Bij één wordt er een luis afgevangen die op een mier lijkt. De smeerlappen leggen hem op de tafel en één komt eraan met een zaag en wil hem de kop afzagen. De Lagercommandant wil een geweer aanvragen om ze dood te schieten. Zo is er ondanks alle ellende toch nog weer wat vrolijks te beleven.
Zondag 31 december, de laatste dag van het jaar. De S.A.-bewaker komt met de mededeling dat we vandaag maar tot één uur werken en we krijgen sigaretten en geld. Als ik terug ben in het Lager ga ik me direct wassen en scheren en trek mijn beste pak aan. Om vijf uur komt het Lagereten. Het is vermicellisoep en dat smaakt heerlijk en het is ook wat meer dan anders. Vanavond om acht uur begint het oudejaarsfeest en ik ga nog wat studeren op het Lagerlied zodat ik geen flater zal slaan. Terwijl ik aan het studeren ben, begint het buiten te donderen en te knallen en gaat het luchtalarm af. Ik ga naar buiten en zie dat er vliegtuigen aankomen die bommen afwerpen. Alles dreunt en knalt en dat gaat zo een tijdlang door. Zo tegen acht uur wordt het weer rustig en kunnen we ons opmaken voor het feest.
We gaan met z’n allen naar het weeshuis, waar in de eetzaal lange gedekte tafels staan opgesteld en we nemen daar plaats. Eerst worden er een paar liederen gezongen en daarna gaat een dominee voor in gebed. Hij leest voor uit de bijbel en dan krijgen we ons eten. Overheerlijk! Na het eten begint de bonte avond met zang en voordrachten. Ik ben een beetje zenuwachtig, want ik moet als eerste optreden. Als ik eenmaal voor de mannen sta, trekt het weg en word ik rustig. Het Lagerlied wordt een groot succes!
Er komen na mij nog vele anderen met zang en voordrachten. Dan worden lichtbeelden vertoond. Wie foto’s van thuis bij zich heeft, kan die inleveren en dan worden ze levensgroot op een doek geprojecteerd. Dan slaat de klokke twaalf uur en we wensen elkaar veel heil en zegen toe voor het nieuwe jaar 1945. Ook de moeder van het weeshuis wensen wij allen persoonlijk een gelukkig nieuwjaar en danken haar voor alles wat ze voor ons doet.
Maandag 1 januari Nieuwjaarsdag. Wat zal ons dit jaar brengen? Ik hoop meer goeds dan het vorige. We gaan vandaag laat op appél en zijn ook vroeg terug van het werk. De SA-bewaker deelt sigaretten uit en we krijgen ook weer zakgeld.
Na het eten komen de mannen van het andere Lager met de vraag of we een bijdrage willen geven voor het thuisfront van de overleden heer Grondman. We gaan met de pet rond en er wordt een bedrag van drie en vijftig gulden en vijf en zeventig centen opgehaald. De mannen danken ons uit naam van de familie en wensen ons een gezegend nieuwjaar.
De volgende dagen verstrijken met dagelijks hard werken, schansen graven, puinruimen, straten sneeuwvrij maken en veel kou lijden. Onze schoppen raken erg stomp in die hard bevroren grond. Mijn broer krijgt opdracht om ze te gaan slijpen bij de plaatselijke smid. Als hij daar mee bezig is, vraagt hij aan de baas van het bedrijf of hij werk voor hem heeft. De baas belooft hem dat hij erover na zal denken.
De volgende morgen tijdens het appél moet mijn broer Ben uittreden en achterblijven. Wij marcheren af naar ons werk en ik maak me zorgen over mijn broer, wat zal er met hem gebeuren? Als we terug zijn in het Lager, horen we dat Ben bij de smid Cremer kan beginnen en niet meer hoeft te graven. Bovendien mag hij bij Cremer mee eten tussen de middag. We zeggen het Lagereten van Ben niet af en zodoende heb ik samen met mijn zwager Bouwe een extra portie.
’s Avonds vertelt Ben ons dat hij bij de smid samen werkt met twee Russen en een Pool. De ene Rus komt uit Sebastopol in de Oekraïne en de andere uit Wladiwostock, zevenduizend kilometer uit elkaar. We vragen ons af of ze ooit nog weer thuis zullen komen?
Het front van de geallieerden komt steeds dichterbij. We horen het schieten en bombarderen steeds vaker. Als het luchtalarm af gaat, moeten we helpen om de kinderen van het weeshuis in de schuilkelders te krijgen en gaan er dan zelf ook schuilen.
Het moreel in de ploeg zakt en dit komt hoofdzakelijk omdat we bijna geen bericht meer van thuis ontvangen. Het Rode Kruis laat ons in de steek, ze kunnen vermoedelijk niet meer door het oorlogsgeweld heen komen. Frustraties over en weer steken de kop op. We besluiten om hierover elke dinsdagavond een vergadering te houden en samen naar oplossingen te zoeken. Andries Dikken zal de vergadering voorzitten en de afspraken die worden gemaakt zijn bindend.
Zondag 21 januari: Er is vanavond een feestavond voor de kinderen van het weeshuis. Een Duitse soldaat gaat goochelen en wij zullen liedjes ten gehore brengen. Ik zing het liedje “Witte Rozen ”, een medewerkster vertaalt dit later in het Duits voor de kinderen.
Het is vandaag 23 januari: op de terugweg van ons werk lopen we langs een platte wagen waarop een lijk ligt. Ik schrik me een beroerte. Er ligt een deken over de dode, maar de benen steken er nog onderuit. De S.A.-man vraagt aan de voerman wat er is gebeurd en hij antwoordt: “Omgekomen tijdens een bombardement”.
Op 25 januari komen er eindelijk weer brieven en pakjes vanuit Nederland. Voor mij zijn er brieven en schoon ondergoed. Het gaat allemaal nog goed in Glanerbrug en ik ben zielsgelukkig om weer eens wat te horen.
Maandag 29 januari: Ik word wakker met een vreselijke hoofdpijn en mijn hele lichaam doet zeer. Zo kan ik absoluut niet werken en meld me bij de Lagercommandant voor een bezoek aan de dokter. Om tien uur kan ik bij hem terecht in het Lagerkrankenhaus in Vluyn. Hij constateert een voorhoofdsholteontsteking en ik heb hoge koorts. Voor behandeling moet ik direct in het ziekenhuis blijven. Ik krijg tabletten om de koorts te verlagen en moet om het uur met de neus boven een kamille stoombad.
We liggen met zeven man op een kamer en ik krijg vriendschap met een Belg genaamd Sjors Buisen. Zo kunnen we in de Nederlandse taal wat met elkaar praten. Verder komen we de dag door met wat kaarten en lezen. Mijn broer Ben komt elke dag op ziekenbezoek direct na het werken bij de Smid Cremer. Hij vertelt ons dan wat hij daar zoal meemaakt. Vandaag was het wel heel spannend geweest. De elitetroep van de Hermann Göring pantser- divisie was bij de smid op bezoek geweest. Ze hadden een probleem aan een tank dat gelast moest worden in de smederij. Een Nederlandse vrijwillige Waffen SS’er zou het werk wel even klaren. Mijn broer had vooraf al even met hem gesproken. Ze waren vanuit Rusland op doortocht naar de geallieerde frontlinie voor een tegenoffensief. In de smederij werd autogeen gelast. Dit gebeurde met carbid en in Nederland is het veiligheidsvoorschrift dat de carbid-cabine op minimaal 20 meter van de smederij moet staan. Bij Cremer was dit niet het geval, hij stond hier midden in de smederij. Tijdens het lassen springt er een vonk over en belandt in de carbid-cabine waardoor er een geweldige ontploffing volgt. De gehele cabine vliegt dwars door het dak en scheert rakelings langs de SS’er. Hij is woedend en begint vreselijk op baas Cremer te schelden en vertelt hem dat hij na de oorlog maar eens naar Nederland moet komen om de veiligheidsvoorschriften te leren. (Inwendig was mijn broer wel blij dat de baas wat te schelden kreeg, hij is een onplezierig mens die nog steeds van mening is dat Duitsland de oorlog zal winnen).