Razzia deel 3

Zaterdag 3 februari: Vandaag moet ik voor controle bij de dokter komen. Ik voel me weer stukken beter en ben koortsvrij. Hij keurt me weer gezond en geeft me een ontslagbrief mee die ik moet afgeven in het Lager. Ik neem afscheid van de mannen van mijn kamer. Met de Belg Sjors wissel ik samen onze adressen uit en we spreken af dat we na de oorlog elkaar zullen opzoeken om onze vriendschap verder uit te bouwen. Dan vertrek ik weer naar ons Lager in Neukirchen en sluit me aan bij onze groep.
Dinsdag 13 februari: Op ons werk krijgen we een zwaar bombardement te verduren. Samen met mijn zwager spring ik in een kuil en de bommen vallen vlak om ons heen. Als we in het Lager terug komen, is daar het licht uitgevallen en we moeten eten bij kaarslicht. Ook is er geen water en we moeten ons wassen bij de pomp in het weeshuis.
De omstandigheden worden slechter en ik krijg steeds meer heimwee naar huis. Er worden ook steeds meer mensen bij ons ingekwartierd, vanmorgen nog 20 Rotterdammers. Er blijft voor ons bijna geen plek meer over.
De geallieerde aanvallen worden steeds heftiger. De stad Gogh vlak in de buurt is al gevallen. Er komen meer mensen uit andere Lagers. In het weeshuis worden nu ook Duitse soldaten ingekwartierd. Ze maken erg veel lawaai en van slapen komt niet veel meer terecht. Zouden we onze familie ooit nog terugzien nu het front zo dicht is genaderd??
Vrijdag 2 maart: na het appél marcheren we af net als op alle andere dagen. Halverwege wordt er haltgehouden en we moeten terug naar ons Lager. Daar horen we dat we alles moeten pakken omdat we naar een ander Lager moeten. We moeten naar het dorpje Bislich vlakbij Wesel aan de overkant van de Rijn. Daar zijn de geallieerde troepen de Rijn zeer dicht genaderd en daar moeten verdedigingswerken worden gemaakt.
Van de tocht ernaar toe komt op klaarlichte dag niets terecht. De geallieerde vliegtuigen vliegen laag over en schieten op alles wat beweegt. ’s Avonds als het donker is moeten we afmarcheren. We hebben de gehele dag geen eten of drinken gehad. We lopen de hele nacht door en om drie uur ’s nachts komen we aan de Rijn in de buurt van Xanten. Het is de enige plaats waar men de Rijn nog met een pont kan oversteken. Alle bruggen in de buurt zijn al kapot gebombardeerd.
Het is er een drukte van belang met tal van Poolse, Russische en Italiaanse vluchtelingen. Ook Duitse soldaten met hun materieel moeten de Rijn over. Per overtocht kunnen er ongeveer tien militaire voertuigen en honderd mannen mee. We moeten lang wachten, want de Duitsers gaan voor. Het is vreselijk koud: maartse buien met natte sneeuw. De geallieerde troepen komen steeds dichterbij en het oorlogsgeweld is rondom ons. Ik ben zo moe dat ik de kou niet meer voel en ik val op een stapel stenen in slaap. Opeens krijg ik een por in mijn zij en iemand roept dat we met de pont mee kunnen. Snel pak ik mijn bagage. Mijn broer en mijn zwager zijn er ook en we gaan op de pont. Als we aan de overzijde zijn, moeten we helpen om de voertuigen van de pont te drukken, want op eigen kracht kunnen ze er niet afkomen. Hun benzine is op. Aan de voorzijde worden paarden gespannen en aan de achterzijde moeten wij helpen drukken. Het is vreselijk zwaar werk, vooral door de conditie waarin we zijn.
Als we er mee klaar zijn, lopen we door tot het volgende dorp en wachten daar op de andere mannen van onze groep. Nu gaat het verder naar het dorpje Bislich vlak achter Wesel. We kunnen bijna niet meer lopen, mijn broer heeft zijn voeten compleet kapotgelopen. Er zijn nog maar een paar S.A.-bewakers die ons begeleiden en het is een gevaarlijke tocht. De geallieerde vliegtuigen vliegen constant over en kunnen het vuur zo op ons openen. Als het licht begint te worden, bereiken we de voorstad van Wesel. Hier staat geen huis meer overeind, alles is kapot. Er liggen veel dode paarden langs de weg en een aantal is al aan het vergaan. Zo te zien wonen er geen mensen meer, er zijn alleen nog Russen en Italianen aan het werk. Als we in de binnenstad zitten uit te rusten, komen er een paar Hollanders bij ons die vanuit Gogh zijn gevlucht. Ze zijn de S.A.-bewakers uit handen gebleven en al een week in Wesel. We staan weer in de rij als één van de bewakers een Hollander met z’n koppelriem afranselt omdat die vanwege de kou in een kelder heeft geschuild. Doodmoe lopen we weer door. Een eindje achter Wesel mogen we even rusten. Ik lig nog maar net of ik dommel al in, maar niet voor lang want Wesel wordt opnieuw beschoten. De granaten fluiten ons om de oren en het is levensgevaarlijk. We zoeken dekking, blijven even rusten en gaan daarna door naar Bislich, een boerendorpje waar we worden ingekwartierd. Maar als we er aankomen, blijkt dat er helemaal geen gebouwen zijn waarin we kunnen slapen, er zijn alleen maar een paar boerderijen. We vragen de S.A.-bewakers wat we moeten, maar die weten het ook niet meer.
We moeten maar in het bos slapen, het sneeuwt en het is erg koud. Gelukkig vinden we een kapotgeschoten treinstel waarin we kunnen schuilen. ’s Nachts krijgen we een artilleriebeschieting van de geallieerden te verduren. De volgende morgen gaan we toch samen met de S.A.- bewakers op zoek naar onderdak. De bewakers vragen bij de boeren, maar die willen onder geen voorwaarde S.A.- ers onder hun dak. Ze zijn bang dat de oprukkende geallieerden de S.A.-ers bij hen thuis zullen aantreffen. Op een bepaald moment zegt het hoofd van de S.A., de heer Berns, ‘’ Hau mar ab ‘’. Hij weet het ook niet meer.
Met een groep van twintig man vluchten we. Evert Vagevuur, iemand in onze groep, spreekt vloeiend Duits en hij bedenkt om in colonne te gaan lopen met bestemming ‘’ Arbeitzplatz Ahaus ‘’. Evert gaat er als onze commandant naast lopen. Zo lopen we richting Bocholt om daar de trein te nemen, maar net voordat we aankomen, wordt de stad zwaar gebombardeerd. Alles staat in brand. Wij kunnen ongeschonden buitenom langs Bocholt komen, maar net voorbij de stad worden we aangehouden. Iemand op een motor heeft al een paar keer om ons heen gereden en op een bepaald moment laat hij ons stoppen. Hij laat aan de binnenkant van zijn jas zijn SS-embleem zien en stapt van zijn motor. Hij vraagt waar we vandaan komen en waar we naar toe willen. Evert neemt het woord en zegt dat we bestemming Ahaus hebben om daar te werken. De SS’er vraagt of we dit te voet willen doen. Evert antwoordt dat we in Bocholt op de trein hadden willen stappen, maar dat dit door het bombardement niet kon en dat we nu onderweg zijn naar de volgende stad om daarop te stappen. De S.S.-er gelooft dit zondermeer en wenst ons een goede reis.
In Rhede nemen we de trein naar Coesfeld. Ik kom naast twee Duitse jongens te zitten die het met de Duitse regering van Hitler bepaald niet eens zijn; ze schelden er vreselijk op. In Coesfeld stappen we over op de trein naar Burgsteinfurt en vandaar naar Ochtrup. Via Epe willen we de groene grens oversteken, maar sommigen willen via Gronau de officiële grens nemen. Met een groep van een man of tien lopen wij richting Epe. We kunnen niet de normale wegen nemen, omdat we niet op het laatste nippertje gepakt willen worden. Daarom gaan we overal binnendoor en verstoppen wij ons als er mensen aankomen. Op een bepaald moment zijn we verdwaald. Gelukkig wijst een Duitse vrouw ons de goede weg. We kunnen niet meer; we hebben al vier nachten bijna niet geslapen. We smachten van de dorst en drinken soms water uit de sloot. We komen ongezien door Epe en nu neemt mijn zwager Bouwe de leiding want hij kent de weg naar de groene grens. We gaan richting Aamsveen en komen bij een grote sloot die de beide landen scheidt. Hier moeten we over. Van pure vermoeidheid springen de meesten van ons er middenin, maar ikzelf kom er wonderwel overheen. We zijn nog maar een paar meter over de grens, als mijn broer zich op de grond laat vallen. Hij kan niet meer! Om hem zo dicht bij de grens te laten, durven we niet en we ondersteunen hem om hem verder op Hollands gebied te krijgen. Als we ver genoeg zijn omhelzen we elkaar en rusten wat. Mijn zwager blijft bij mijn broer en ik ga in looppas naar mijn zus Aaf aan de Schipholtstraat. Daar realiseer ik me dat er in de Groen van Prinstererschool Duitse soldaten liggen. Via de weide van Jonker kom ik achterom bij Aaf en heb op het slaapkamerraam getikt. Ze slapen nog, want het is pas zes uur in de morgen. Ik tik harder en dan vraagt iemand wie er is. “Ik ben het, Marten”. Dan vliegen ze allemaal het bed uit en de deur wordt geopend. Mijn vriendin Riki is er ook en je kunt nagaan welk innig weerzien dit is. Ik vertel dat Ben en Bouwe nog in het Aamsveen zijn.
Jan Diepeveen haalt Ben op met een damesfiets zonder banden. Onderweg krijgen ze in de Vlodderstad bij David Bakker nog een kop surrogaat thee om de dorst van Ben te lessen. Als iedereen terug is, komen ook mijn moeder en de andere familieleden. We kunnen ons geluk niet op en het eerste wat we te eten krijgen zijn bruine bonen met spekvet. Heerlijk, al is het op onze schrale magen wel erg zwaar.
We zitten onder de schurft en ongedierte als luizen en vlooien en mijn broer Ben heeft aan één hand alle nagelriemen ontstoken. ’s Avonds in donker gaan we één voor één voorop de transportfiets van Jan Oord naar dokter Waardenburg. We krijgen zalf voor de schurft en Ben zijn nagels worden verwijderd want anders zal de ontsteking nooit overgaan.
Jan Oord heeft nog wat groene zeep waarmee we ons kunnen wassen en na een dag of drie is de schurft en het ongedierte weer onder controle. De eerste dagen slapen we in het bed van Gerard de zoon van Aaf. Hij gaat tijdelijk naar mijn moeder aan de Cornelis Houtmanstraat.
Als we genezen zijn, wordt het beddengoed verbrand, omdat schurft erg besmettelijk is. Daarna, als we voldoende zijn hersteld, gaan we weer naar ons oorspronkelijke onderduikadres bij Halman en kan Gerard terug in zijn eigen bed. We houden ons daar schuil tot aan de bevrijding op één april echter wel onder veel betere omstandigheden dan in Duitsland.

                                             -----------------------------
Marten Beun, Hedwig Mers en Gerrit Käveker

PS: Direct na de bevrijding is de Belg Sjors Buisen nog bij ons in Glanerbrug geweest. Hij is nog steeds op doortocht naar zijn ouderlijk huis in België. Na ongeveer twee weken logeren bij ons thuis is hij onverwachts zonder afscheid van ons te nemen vertrokken. Ongevraagd heeft hij een regenjas van mij meegenomen en we hebben nooit meer iets van hem vernomen. Zo kun je ervaren dat er altijd mensen zijn die je niet kunt vertrouwen. Dit was heel anders bij de fam. Mers in Epe en bij de moeder van het weeshuis in Neukirchen.

Opgetekend door: Gerrit Käveker.