Oom Jaap.

Mijn vader en mijn oom Herman kwamen elke zondagmorgen bij elkaar en dan werd er gesproken over vroeger. Ik zat daar als kind met grote belangstelling naar te luisteren. Het ging meestal over wat ze zoal in hun jeugd hadden meegemaakt en vooral over de streken van hun broer Jaap.

Mijn vader Bouwe
Mijn oom Herman

Het gezin van mijn vader bestond uit grootvader Frederik Käveker en grootmoeder Geesje Käveker- de Boer met hun 7 kinderen. Frederik was timmerman van beroep en in de volksmond werd hij “Panelen-Fritske” genoemd. Hij was behoorlijk aan de drank en aan werken had hij een broertje dood. Grootmoeder Geesje moest bijwerken om de kinderen nog enigszins te eten te geven. Ze hebben bittere armoede geleden en moesten wegens huurschulden maar liefst 13 maal verhuizen. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog kwamen de Kävekers vanuit Enschede naar Glanerbrug. Een paar kinderen van het gezin zaten bovenop de verhuiswagen en dat was genieten, omdat ze zo alles mooi konden zien. Bij nadering van Glanerbrug meende een van de kinderen de school al te zien, maar dat bleek café Muller aan de Veldstraat te zijn. Uiteindelijk kwam men op de plaats van bestemming aan de Pannenkoekenweg . Onder veel bekijks van buurtkinderen werd de schamele huisraad afgeladen en werd het huis betrokken. Geesje kwam later per tram naar Glanerbrug met de jongste telg die nog maar een paar maanden oud was. Het veelbewogen leven van de familie Käveker in Glanerbrug kon beginnen.

Smokkelaars

Oom Jaap begon al op zeer jonge leeftijd te smokkelen en verdiende daarmee heel veel geld. Hij leefde als een prins, kreeg verkeerde vrienden en raakte net als zijn vader flink aan de drank. En, net als zijn vader had hij ook een kwaaie dronk over zich. Er ontstonden thuis vaak vechtpartijen tussen zijn vader en Jaap. Moeder ging dan berustend op het opkamertrapje zitten en keek net zo lang toe tot de vechtpartij was afgelopen om vervolgens de boel weer netjes op te ruimen.

Door de slechte tijd rond de Eerste Wereldoorlog en de crisis in de jaren dertig kwam er voor Jaap een einde aan het vele geld verdienen. Om toch aan geld voor de drank te komen, begon hij te stelen en daardoor bracht hij bijna de helft van zijn leven in de bajes door.
Het is voorgekomen dat hij, nadat hij 5 jaar cel had opgeknapt en voorwaardelijk vrij kwam, na 2 maanden al weer werd opgepakt en er zo weer 6 jaar cel bij kreeg. Wat er gebeurd was? Jaap had een etalageroof bij een juwelier in Enschede gepleegd, had alles leeg geroofd, was gezien door diverse omstanders en werd vervolgens weer opgepakt. De juwelier was ten einde raad, bezocht Jaap in de gevangenis en smeekte hem om de buit terug te geven. Jaap stemde toe. Hij liet zich naar een bosje aan de Ekersdijk in Glanerbrug brengen, bracht de juwelier en de agenten naar de plek van de buit en wees daar naar een plek hoog in een dennenboom waar hij de buit verborgen had.
Jaap was eigenlijk een man met 2 gezichten; nuchter was hij vriendelijk en humoristisch, maar dronken was hij een beest en tot alles toe in staat: vechten, stelen en verder deed hij alles wat God had verboden. In de bajes ontpopte hij zich als een ware kunstenaar en maakte daar prachtige schilderijen en pentekeningen.

Pentekening gemaakt door oom Jaap van een medegevangene

Hier volgen een aantal anekdotes, die ik me nog uit de gesprekken van mijn vader met zijn broer Herman over oom Jaap kan herinneren:

In zijn jeugd woonde Jaap aan de Pannekoekenweg (huidige Gerrit de Veerstraat) hoek Ekersdijk in een oude afdakswoning. Op zolder keek je zo tegen de dakpannen aan.

Het ouderlijke huis van Jaap Käveker

In die tijd was het gebruikelijk dat op zaterdagmiddag de ramen werden gewassen, de deurbel gepoetst en de stoep werd geveegd. Het was aan de Ekersdijk dan een drukte van belang met al die poetsende huisvrouwen. Jaap ging naar de zolder, pakte een pan uit het dak, stak zijn kop door de opening en schreeuwde keihard: “Moord!”, waarop alle vrouwen in paniek hun huis in vluchtten.

 

Arbeiderswoningen aan de Ekersdijk-Pannekoekenweg in 1910 getekend door Bertha Teerink

 

 

 

Toiletten kenden vroeger geen waterspoeling en rioolafvoer. Het was een eenvoudig houten hokje, in de volksmond “ ’t Huuske” genoemd.
Het was een houten plank met een rond gat en een ton er onder. Aan de achterzijde kon men d.m.v. een houten klep de ton weghalen, wanneer die vol was. De ton werd

‘t Huuske

dan geleegd in een kuil achter in het land en de inhoud ervan werd later als mest voor de moestuin gebruikt.
Om stankoverlast tegen te gaan, werd de kuil met een laag zand afgedekt en zo kon men er ook niet zoveel meer van zien. Als kind organiseerde Jaap vaak spelletjes rond deze kuilen. Ze maakten dan met een aantal jongens een rondedansje om de kuil. Onder de jongens was er altijd wel eentje bij die ze niet zo graag mochten en die ook niet van de kuil op de hoogte was. De jongens dansten en sprongen net zolang tot ze die jongen in de juiste positie hadden en ze trokken hem vervolgens de kuil in. Het slachtoffer stond bijna tot aan zijn nek toe in de stront en moest daar dan mee naar zijn moeder.
Jaap was ook de schrik onder de jonge vrouwen wanneer zij naar “ ’t Huuske” moesten. Wat deed die smeerlap namelijk? Tijdens de winterperiode, wanneer het vroeg donker was, verwijderde hij de achterklep van “’t Huuske” en verschanste zich erachter. Als een vrouw haar behoefte kwam doen en goed en wel zat, dan gaf Jaap haar met de hand een zacht tikje tegen het achterwerk. Jaap heeft hiervoor zelfs eens een stopnaald gebruikt en het gegil van de vrouw was tot ver in donker Glanerbrug te horen.

Aan de Pannekoekenweg woonde een oude, nieuwsgierige en chagrijnige vrijgezel. De man zat altijd met de voordeur op een kier, om maar niets te missen van wat er op de weg gebeurde.
Jaap had een van zijn buurjongens beloofd om hem fietsen te leren, terwijl hij eigenlijk een gruwelijke hekel aan dat verwende ventje had. Hij hield het kereltje recht op de fiets door de bagagedrager vast te houden en zo waren ze al een paar keer de Pannekoekenweg op en neer geweest. Op een bepaald moment, ter hoogte van de genoemde buurman, gaf Jaap het kereltje een flinke zet zodat de knul met fiets en al door de voordeur van die oude buurman naar binnen schoot. De ongelukkige fietser kwam onder de tafel terecht en kreeg een vreselijk pak slaag van de boze buurman.

Pannekoekenweg gezien vanaf de Rijksweg

Een verre oom in de familie was dominee en stuurde regelmatig afgedankte kleding naar zijn familie in Glanerbrug. Jaap trok dan een net domineespak aan en liep compleet met wandelstok en hoed langs de Ekersdijk en groette iedereen vriendelijk. Verbaasd bleven de voorbijgangers staan en wisten niet wat ze eraan hadden. Wegens huurschulden werd de familie regelmatig uit de woning gezet. De huurbaas zette dan de totale inboedel op straat. Jaap klom vervolgens op de tafel en begon een hoogdravende toespraak over de slechte maatschappelijke toestanden, over hun armoede en over honger die ze leden. Er kwamen drommen mensen op af om naar hem te luisteren en de huisbaas voelde zich vaak genoodzaakt om het gezin weer tot de woning toe te laten, om onrust op straat te voorkomen.

 

Dominee” Jaap aan de Ekersdijk

Jaap had op een bepaald moment verkering met een meisje die in een houten noodwoning in het “rooie dorp” aan de Bultsweg in Glanerbrug woonde. Het meisje had de verkering uitgemaakt, vermoedelijk omdat Jaap zo slecht bekend stond. Jaap was zijn verdriet wezen verdrinken en toen hij thuis kwam hoorde mijn vader hem in de schuur rommelen. Mijn vader vroeg wat Jaap zocht. “Ik mot de biel hemm”, antwoordde Jaap en gewapend met de bijl ging hij naar de woning van het meisje en maakte dat met de grond gelijk. De volgende morgen stond over het voorval dan ook met grote letters in de courant: “De beruchte K. uit Glanerbrug sloopt woning van zijn geliefde”.

Een doorsnee tekening vande noodwoningen (het rooie dorp) aan de Bultsweg. Achter in de Bultsweg op de “Bult” ter hoogte van no 320 of 350 staat nog een in vrij goede staat verkerende “noodwoning” van het Rode Dorp. Bij het veilen van de noodwoningen in 1930 werd aan dhr. Nijhuis een barak toegewezen en heeft dit naast zijn woning geplaatst en lang als schuur gebruikt.

 

Van beroep was Jaap puttenboorder, waterputten aanleggen voor boeren. Hiervoor moesten putringen in de grond worden gegraven. Een van de mannen stond onder in de put te graven terwijl een ander de afgegraven grond met een emmer omhoog moest halen. Op de maandagen was dat meestal een groot probleem, wanneer Jaap onder in de put van die vieze bierscheten liet en de man boven daardoor bijna flauw viel. Het werk werd dan tijdelijk stilgelegd en het werd pas weer hervat wanneer de lucht weer was geklaard.
Op een nacht kwam Jaap thuis met een geladen revolver en probeerde zijn schietkunst uit op de koffiekan. Niemand durfde uit bed te komen. Na een aantal pogingen hield Jaap eindelijk op en ging slapen met zijn revolver onder het kussen. De volgende morgen gaf zijn moeder hem bij de politie aan en het gevolg was dat Jaap weer voor een tijdje de bajes in ging.
Oom Herman heeft Jaap tijdens een vechtpartij met twee andere mannen het leven gered. Herman moest deze redding evenwel zelf bijna met de dood bekopen.
De aanvallers wilden Jaap van achteren met een mes steken, waarop Oom Herman in het mes greep en hierbij een slagaderlijke bloeding opliep. Herman werd snel naar het ziekenhuis afgevoerd en heeft het er op het nippertje levend van af gebracht.

Jaap met zijn vrouw Mien

Oom Herman had met Jaap afgesproken om op een zaterdagavond op visite te komen. Herman had al een uur zitten wachten toen Jaap eindelijk thuis kwam. Hij was de afspraak totaal vergeten en hij had helaas ook niets in huis. Toch was dat geen probleem voor Jaap. “Wacht maar even”, zei hij tegen Herman. Hij ging weg en kwam na een kwartier terug met een emmer vol bier. Met een soepsleef werd de emmer vervolgens gebroederlijk burgermeester gemaakt.
Als Jaap dronken thuis kwam, maakte hij vreselijk ruzie met zijn vrouw Mien en dan was het meubilair vaak niet meer veilig. Op een avond bleef hij weer lang weg en Mien had uit voorzorg de kamer grotendeels ontruimd.
Toen Jaap broodnuchter thuiskwam en Mien op een stoel in de lege kamer zag zitten, barstte hij in een onbedaarlijk lachen uit en samen hebben ze de kamer weer in orde gebracht.
Jaap met zijn vrouw Mien
Zo zijn er over mijn oom Jaap nog wel veel meer mooie en lelijke verhalen te vertellen. Het is wel een feit dat zijn leven door de slechte thuissituatie en het vele geld dat hij op jonge leeftijd met smokkelen verdiende, compleet ontspoord is.
Ikzelf heb mijn oom Jaap niet gekend. Het enige wat ik me van hem kan herinneren, is dat mijn vader thuis kwam en tegen mijn moeder zei: “Oos Jaap is dood!” Wat was er gebeurd? Jaap had vlak na de oorlog samen met vier andere mannen, bij gebrek aan geld voor normale drank, zelf een brouwseltje gemaakt. Het brouwsel bestond gedeeltelijk uit methylalcohol dat gebruikt werd bij het maken van brandstof voor vliegtuigen. Een paar uur na het drinken van het brouwsel waren al drie mannen overleden. Jaap werd door een dienstdoende brigadier opgepakt wegens openbare dronkenschap en hij werd opgesloten in het politiebureau in Glanerbrug. Hij had de brigadier nog wel gezegd dat hij niet dronken was, maar ziek. Hiervan wilde de brigadier niets weten omdat Jaap wel vaker voor dronkenschap was opgepakt; men kende hem bijna niet anders. De dag erna werd Jaap in doodzieke toestand weer vrijgelaten. Hij is de Rijksweg afgelopen en op een heideveldje bewusteloos in elkaar gezakt. Voorbijgangers brachten Jaap naar een in de buurt wonende zus en daar is Jaap op de divan aan een maagbloeding overleden.

Het politiebureau met gevangenis aan de Rijksweg

Als Jaap niet in de cel was gekomen, maar onmiddellijk was afgevoerd naar het ziekenhuis om daar zijn maag leeg te laten pompen, dan had hij het wellicht overleefd. Slechts één van de vijf mannen overleefde dit drama, maar hij kwam er bepaald niet zonder kleerscheuren van af. Deze enige overlevende hield aan dit avontuur blijvende blindheid over.
Oom Jaap is geboren in 1901 en overleden in 1946. Van de 45 jaar die hij heeft geleefd, heeft hij er ruim 20 in de bajes gezeten. Al met al was het een triest leven. De moraal van dit verhaal: Een slechte jeugd, veel geld en alcohol gaan nooit goed samen. Draaideurcriminelen waren er vroeger en zijn er nog steeds, al werden ze vroeger wel veel zwaarder gestraft.

Gerrit Käveker.