De pijp valt!

De bouw van de katoenspinnerij Eilermark vlak over de grens is voor de groei van Glanerbrug van wezenlijk belang geweest. Vanuit diverse plekken in ons land trekken mensen naar Glanerbrug om in de textielfabrieken van Enschede en Gronau te gaan werken. Eilermark biedt in de loop van het bijna honderdjarige bestaan aan zo’n 3700 Nederlanders werk, waaronder honderden Glanerbruggers. Maar vanaf eind jaren ’60 krijgt de textielindustrie van Nederland en Duitsland het moeilijk; de productie in de zg. lagelonenlanden is rendabeler. En dus valt in 1982 ook voor Eilermark het doek: de deuren gaan dicht.

Dieter de Bruin

Een van de laatste werknemers van Eilermark is Glanerbrugger Dieter de Bruin. Dieter (geb. 1949) is op zijn 14e in de fabriek komen te werken en vertelt over het werk en over het einde van de fabriek:

“Bij ons thuis werkte iedereen al bij Eilermark, mijn vader en moeder en ook mijn zussen. Toen ik van de Albert Schweizerschool kwam, ben ik ook gegaan. Mijn moeder wou niet meer en toen heb ik gezegd: ”Blijf jij maar thuis, ik ga wel naar de fabriek.” Volgens mij werkten er toen bij Eilermark nog zeker wel zo’n vierhonderd man. Ik ben begonnen als twijnder helemaal boven in de fabriek. Dat was geen moeilijk werk en ik had het snel in de vingers. Mijn buurman was voorwerker in de spinnerij. Hij zag wel dat ik de dingen snel in de smiezen had en ook vlot onder de knie kreeg en vroeg of ik niet bij hem op de afdeling wilde komen werken. Dat wou ik wel. Ik werd afzetter. Dan moest je volle garenpijpen van de machine halen en die snel vervangen door lege pijpen. Die volle pijpen gingen dan van de spinnerij naar de weverij en daarna via de spoelzaal naar de twijnderij. Ik moest ook draden die stuk waren snel aanlappen, zodat de machine weer kon draaien. Het was hard werken en op het eind van je dienst voelde je wel dat je iets gedaan had. Maar ik mocht het graag doen. Het werk bij Eilermark was hartstikke mooi en ik ging ook altijd met veel plezier naar de fabriek. Je leerde er van alles en de sfeer was gezellig. Met onze Duitse collega’s konden we goed opschieten. We spraken allemaal wel Duits, dus dat was voor ons Glanerbruggers geen probleem. Wat wel opviel was dat de Duitsers nooit tegen de baas ingingen. Wij deden dat wel. Ik weet nog goed dat wij, toen het al slechter ging met Eilermark, een keer drie maanden lang geen geld kregen. We hebben met alle Hollanders toen de koppen bij elkaar gestoken en de machines stopgezet. Toen kregen we wel geld. Toen wel!”

De uitbetaling van het achterstallige loon in 1979 is tekenend voor de aanstaande ondergang. Er gaan op de werkvloer geruchten dat er miljoenen verdwenen zijn en dat het bedrijf verplaatst wordt naar de binnenstad van Gronau, dat Eilermark bij Van Delden in komt. Het is de sfeer van een bedrijf in ondergang. De Bruin maakt het van dichtbij mee:

“Je merkt dat het minder wordt. Geleidelijk aan moet je met steeds minder mensen het werk doen. Eerst kwam er iedere dag nog een bus vol arbeiders uit Epe om bij Eilermark te werken, maar die kwam op een gegeven moment niet meer. Dat weet je dat het mis gaat. Ikzelf was behoorlijk ingeburgerd in het bedrijf en ze konden mij ook van alles laten doen. Daarom kon ik tot het laatst blijven. Ik weet nog heel goed dat we met z’n allen in de grote hal van het bedrijf moesten komen en daar kregen we van de bedrijfsleider te horen dat het afgelopen was met Eilermark en dat de zaak dicht ging. Dan zit je daar bij elkaar. Boos, chagrijnig want je weet niet of je werk weer krijgt. Er werd gemopperd onder elkaar, maar eigenlijk werd er toen niet eens zoveel gezegd. Na deze boodschap kon ik nog blijven werken: alles opruimen, spullen wegzetten; dat soort klussen. Er was een rare sfeer in die tijd. Er verdwenen ook veel spullen. Waar die heen gingen? Dat weet niemand. Ik ben nog tot 31 maart 1981 bij Eilermark gebleven. Toen heb ik iedereen die er nog was een hand gegeven en ben naar huis gefietst.”

De Bruin is ook na al die jaren nog steeds vol lof over het bedrijf aan de Glanerbeek. De arbeiders daar hadden het er goed. Het loon lag hoger dan bij textielbedrijven in Nederland en de omstandigheden waren prima. Nadat deze Glanerbrugger voor het laatst langs de portier is gekomen, komen slopers het pand binnen om de machines weg te halen. Dan resteren er alleen nog lege hallen. De Bruin is nog een keertje terug geweest in die bijna lege hallen. Op de verdieping waar hij bijna twintig jaar met plezier heeft gewerkt en die nu leeg is, trilt de vloer. De vloer trilt! Bizar en beangstigend tegelijk.

Naar de sloop van het complex is deze oud-werknemer niet wezen kijken. Och, waarom zou hij? Alleen de val van de kenmerkende schoorsteenpijp heeft hij gezien:

“Ik deed vrijwilligerswerk in het Ariënspark en vandaaruit kon ik zien dat die schoorsteenpijp omlaag kwam. Deed me toch nog wel wat om dat te zien.”