Van Ekersdijk naar Indie en terug

De Glanerbrugse Ko Kwakman (geb. 03-05-1925 te Kampen) is één van de bijna 120 dorpsgenoten die vlak na de Tweede Wereldoorlog worden opgeroepen om Nederlandse belangen in het dan nog Nederlands-Indië te verdedigen. De regering is vast van plan om de nationalisten aldaar flink aan te pakken, de rechtsorde te herstellen en zo op de duur een vreedzame overgang naar een onafhankelijk Indonesië mogelijk te maken.
Ko heeft over zijn ervaringen in de periode 1946-1950 een verslag gemaakt lang nadat hij terug was in Nederland. Hij heeft bovendien tal van foto’s uit die tijd bewaard evenals enkele andere persoonlijke spullen. Op basis van al dit materiaal is zijn verhaal opgesteld.
Op 2 mei 1946 (een dag voordat hij 21 wordt) moet hij opkomen in de Jan van Nassaukazerne te Harderwijk. De eerste dag is vermoeiend: de dan nog lange treinreis, de gang naar de foerier en het wennen aan de kazerne is nogal wat voor een Glanerbrugse jongen die net de bezettingstijd heeft doorstaan.

Nadat de basistraining van 6 weken voorbij is, begint een specifiekere opleiding. Ko wordt ingedeeld bij de Genietroepen en kan in Harderwijk zijn beroep als timmerman uitvoeren. Aan dat rustige bestaan komt evenwel vlot een einde: “Zo langzamerhand, juli-augustus 1946 werd bekend dat wij in het najaar naar Indië zouden vertrekken. De eerste kwartiermakers waren al aangewezen en deze jongens vertrokken in september.
Van Communistische zijde werden er nog wel protesten en stakingen gehouden, maar dit leverde niets op en uiteindelijk werd ons inschepingsverlof gegeven van 13 t/m 21 oktober 1946. Deze week ging natuurlijk heel snel voorbij en ’s maandags 21 oktober tegen 5 uur werd afscheid genomen van ouders, broers, zusters, verloofde en verdere kennissen. Zeer ontroerend. Was ook wel te begrijpen. Van 21 t/m 27 oktober was het wat rommelen in de kazerne. Er waren jongens bij die niet van inschepingsverlof terug kwamen of later, ruiten
van de kazerne werden stuk gegooid en meer van die dingen”.
Het weekend van 27 en 28 oktober is het laatste weekend op Nederlands grondgebied en veel jongens gebruiken het om nog een keertje naar huis te gaan voor het afscheid van familie en bekenden. Ko niet. Hij wil niet nog eens afscheid nemen van Glanerbrug.

In plaats daarvan reist hij naar familie in Kampen om die gedag te zeggen. Tot zijn grote verrassing zijn daar ook zijn verloofde en zijn vader. Ook het tweede afscheid valt hem zwaar, maar hij meldt zich op de voorgeschreven tijd en plaats voor de reis naar de tropen.

Vertrek van de Nieuw Holland op dinsdag 29 oktober 1946 om 17.00 uur uit de haven van Amsterdam.

 


“Op 29 oktober 1946 met de trein naar Amsterdam voor inscheping. De trein was helemaal volgeklad met leuzen zoals; “Wij gaan Soekarno halen” en ”Nederlands-Indië hoort bij Nederland” en meer van die dingen. We kwamen tegen de middag aan en toen begon de inscheping. De naam van de boot was “Nieuw Holland.” De omstandigheden aan boord zijn niet bepaald luxueus te noemen: er werd geslapen in hangmatten in een bedompte atmosfeer, de ventilatie laat te wensen over en zoet leidingwater is alleen ’s morgens van 06.00- 06.15 uur beschikbaar. De hygiëne laat te wensen over en daardoor breken zeker tegen het eind van de lange reis ziektes uit (typhus).
De stemming is bepaald niet positief. Ko hierover: “Verschillende jongens hadden heimwee gekregen. Dit ging gepaard met ’s nachts veel huilbuien en opstandigheid. Wij konden toen nog niet begrijpen dat we naar een soort oorlogssituatie gingen. Daar werd toen weinig zorg en aandacht aan besteed. Op de boot waren ook niet voldoende reddingsmaterialen aanwezig. Nu na al die jaren kun je tot de conclusie komen dat het sturen van al deze jongens eigenlijk onverantwoordelijk is geweest.” Ko roemt daarentegen het eten, maar dat komt misschien ook omdat er tijdens en zeker ook vlak na de bezetting niet veel te krijgen is in ons land. In ieder geval breekt er een lange periode aan van nietsdoen op het schip. Via Het Kanaal en de Golf van Biskaije wordt op 1 november Gibraltar bereikt en dan wacht de Middellandse zee. Vervolgens gaat de reis naar Port Saïd door het Suezkanaal, de Rode Zee en dan via de Golf van Aden de Indische Oceaan op. De lange en saaie reis naar Indië begint aan haar laatste etappe. Na een reis van uiteindelijk 4 weken en één dag legt de Nieuw Holland aan in Sabang op Sumatra.

De mannen mogen een dag aan land en dan zet het schip koers naar Tandjong Priok waar het op 27 november aankomt. Met vrachtauto’s worden de soldaten naar Batavia (Djakarta) vervoerd waar ze worden ondergebracht in een school. De eerste weken worden gevuld met acclimatiseren en vooral wachtlopen. Het eten is slecht tot zeer slecht in die periode:
“In het brood zat het nodige ongedierte en iedere dag worst uit blik. Ik ging heel vaak met een stel kameraden naar de Marine cantine. Daar aten we ’s avonds brood met pannenkoek. Daarvoor moest je wel betalen, maar dan aten we tenminste goed. Achteraf gezien was het misschien zo dat ze te vlug zoveel soldaten in een kort tijdsbestek naar Indië stuurden en dat er niet voldoende goed eten voorradig was.
Het gekke was wel dat je tegen betaling in diverse cantines wel goed eten kon krijgen.”

 

Eind december 1946 vertrekken de eerste onderdelen naar de buitenposten vlak bij de demarcatielijn. Het grootste deel van de groep blijft nog in Batavia achter tot begin 1947. Ko vervolgt zijn verhaal over de eerste maanden in Indië:
“Ik werd ingedeeld bij de Staf van de 2e Compagnie en werd gedetacheerd naar Meester Cornelis, een buurt in Batavia. Daar heb ik een mooie tijd gehad. Mooi rustig en goed eten en gehuisvest en veel aan sport doen: voetballen en volleyballen. ‘s Avonds naar de bios of militair tehuis. Het verblijf in Meester Cornelis duurde tot de 1e Politionele Actie juli 1947.
Het ligt nog goed in mijn geheugen dat we zondagsnachts 22 juli 1947 tegen 24.00 uur vertrokken uit Batavia en dat we vandaar de volgende dagen via Tamboen, Tjikamprek-Krawang in Poerwakarta aankwamen, wat toen onze standplaats werd. We werden gehuisvest in mooie huizen die door de TNI (het Indonesische leger) verlaten waren. Tijdens de 1e Politionele Actie hebben we vrij weinig gemerkt van oorlogssituaties.
Poerwakarta was een aardig klein plaatsje maar verder weinig vermaak. Alleen wat sporten verder wachtlopen en klusjes opknappen. Daarna gingen we naar Djati barang en daar hebben meer dan 1½ jaar gezeten. Daar moesten we voor het eerst mee patrouille lopen en het werd er voor ons niet beter op. Verschillende schermutselingen meegemaakt en ’s nachts vaak beschietingen op ons kamp. ’s Avonds als het donker werd, zo rond half zeven, moest je binnen zijn en blijven omdat het anders te gevaarlijk was. Op een keer reden we naar een plaats zo’n 6 kilometer verderop.
Halverwege zat een kleine verhoging in de weg. Wij reden er zonder problemen langs heen en onderweg kwamen we een jeep met 3 soldaten van de militaire politi e tegen. Toen zij op het verhoogde deel van diezelfde weg reden, kwamen ze in een hinderlaag terecht en werden van alle kanten beschoten met als gevolg: alle drie dood.
Als wij 5 minuten later waren vertrokken vanaf onze standplaats was ons dit misschien overkomen. Een andere keer waren passeerden wij een brug zonder problemen, maar een jeep die vlak na ons kwam werd van alle kanten beschoten met als tragisch gevolg: diverse doden en gewonden. Ik kreeg hier gauw de buik van vol en deze rottijd duurde voor mij veel te lang”.

Ko vraagt overplaatsing aan en nadat die eerst geweigerd wordt, krijgt hij uiteindelijk toch een andere functie
en standplaats toegewezen. Hij wordt administrateur op het compagniebureau te Madja, een gehucht op de grens van West- en Midden Java. Het klimaat bevalt de Glanerbrugse jongen wel. De tijd wordt behalve met administratieve taken op het compagniekantoor gevuld met sporten en met het onderhouden van de contacten met het thuisfront.

Ondertussen -het is in het najaar van 1949- zijn de gevechten geluwd wat de Nederlandse troepen aangaat. Tussen Indonesische groepen wordt nog wel heftig gevochten. Indië wordt zelfstandig en de jongens zien uit naar hun terugreis naar Nederland.
Van alle politieke commotie tijdens hun uitzending krijgen ze weinig of niets mee. Een enkeling krijgt de krant vanuit Nederland naar Indië opgestuurd en Ko ontvangt meermalen de sportkrant. Momenten om te koesteren en kranten om te lezen, te herlezen en te bewaren. Het buitenlandse avontuur heeft alle Nederlandse jongens lang genoeg geduurd; ze willen naar huis . Bij vertrek in 1946 is hen gezegd: “Eén jaar uit en thuis!”, maar het zijn er 3 geworden en nog zijn ze niet thuis. Maar het einde komt in zicht. In januari 1950 vertrekt Ko naar een doorgangskamp in Batavia en vanuit de haven aldaar wordt de terugreis aanvaard met de Cheshire.

M.V. Cheshire

De Cheshire is een Engels passagiersschip en in tegenstelling tot de heenreis is de terugtocht pure luxe. De mannen slapen met z’n vieren in één hut in echte bedden, de hele reis is er voldoende zoet water, het eten is prima en…het thuisfront wacht! Logisch dus dat de stemming opperbest is. Op zaterdag 18 februari 1950 legt de Cheshire aan in de Rotterdamse haven. De jongens zijn terug op Nederlandse bodem. Omdat er nog een aantal administratieve handelingen voor de hele compagnie moeten worden verricht, mag Ko niet direct naar huis. Maar als ook die klus is geklaard, kan het laatste stukje van de terugreis aanvaard worden en rond 18.00 uur die avond is hij terug aan de Ekersdijk in Glanerbrug waar hem een warm welkom wacht.